Ons vake en ons moeke hebben altijd (toch voor zolang ik het
kan weten) in hun huis aan de Zammelseweg gewoond: het huis
met de wilde wingerd. Dat is een bijzonder huis, moet je weten.
Er zijn heel veel kindjes groot geworden. In de eerste
plaats natuurlijk onze ouders – hun eigen kinderen. Maar dat zijn lang niet de
enige. Er zijn nog de kinderen van familie die tijdelijk bij in het huis woonde.
En dan wij natuurlijk, hun kleinkinderen. Een hele hoop kinderen werden door
ons moeke en vake opgevangen tot ze naar de papschool mochten.
Als we ziek waren, werden we extra verwend. Dan werd er
altijd een beddeke gemaakt op de zetel met een fris laken, zachte kussens en
een dekentje. Eigenlijk was ziek zijn toen nog behoorlijk zalig.
Soms mochten we eens blijven slapen. Dan maakte onze va net
voor we naar boven gingen een portie warme botermelk met goed veel bruine
suiker – of was dat toch ons moe, dat weet ik eigenlijk niet meer. Het was in
elk geval lekker! En ’s morgens las onze va dan voor uit De Witte. Vooral dat
stuk over het zout op de patatten. De geur van dat boek zal ik nooit vergeten.
We hebben er allemaal ook veel geleerd. Ik heb er bijvoorbeeld
leren breien. Van onze va nog wel! Sjotten tegen de garagepoort was dan weer iets
voor de jongens. Gelukkig was ze heel stevig, die poort, want er werd serieus
hard getrapt. En onze va maar zeggen dat ze met rechts én met links moesten
leren sjotten.
Op feestdagen was het druk in huis. Met de kermis stond de
bank op de stoep en kwamen de foorgangers buurten. Er waren natuurlijk frikadellen
met kriekskes. De liefde ging heel vaak door de maag bij ons moeke en vake,
bedenk ik nu. Met Kerstmis werden tafels en stoelen erbij gesleurd en zaten we gezellig
te genieten van het lekkere eten. Er was natuurlijk altijd veel te veel. Te weinig
zou een ramp geweest zijn.
Er werd niet alleen gespeeld of gegeten of gefeest, maar ook
keihard gewerkt. Ik heb er vaak op tafel gestaan. Om een rokske af te laten
spelden wel te verstaan. Dan stond er dagenlang een naaimachine op tafel en
werkte ons moe tot het klaar was.
Onze va was de meubelmaker: een salon, een bureau, een
boekenrek, een kleerkast. Niet kapot te krijgen, trouwens. Een kastje of stoel
in de verf zetten voor op kot? Vake liet zien hoe het moest.
Fietsen maken kon hij gewoon niet laten. Had er toevallig
een wildvreemd kind een lekke band voor de deur, dan plukte onze va het manneke
van’t straat en na school stond dat fietske geplakt, gekuist en gesmeerd klaar
om terug naar huis te fietsen. “Hij bolt terug gelijk niks!”
Den hof dat was nog een ander paar mouwen. Ons moeke had
altijd wel iets moois gezien in de tuinboekskes. Onze va realiseerde haar
plannen, weliswaar af en toe met hoorbaar protest. Hij hield altijd wel een
stukske groentenhof: prei, selder, kolen, sla. Hij had er zijn werk mee en het
moest vooruitgaan. En de oogst werd gedeeld met de buren en de familie. Het is
nog altijd een heel schoon hofke. Ik had nog graag geweten hoe je’t allemaal
deed.
Ach, het laat zich eigenlijk nogal gemakkelijk samenvatten.
Je kon er ALTIJD binnenvallen. Als er goed of slecht nieuws was, als je met
iets zat of gewoon passeerde of als je even aandacht nodig had, zomaar. Je kon
er komen schuilen. Was dat toevallig rond etenstijd: dan werd er een bord
bijgezet. Zo rond half vier: “Ik zal eens koffie zetten. Zie maar of er nog
iets in ‘de doos’ zit.” Dat was dan de koekendoos. En in de zomer als je met de
kinderen binnensprong: “Een gini-ke? Pak maar één in de kelder.” De glazen
wisten we staan. De kindjes zag onze va het liefst elke keer ze in de buurt
waren. Hij genoot ervan ze flink te zien groeien (en dat ze hun bord leeg
aten). Hij hield het allemaal in’t oog.
In het huis met de wilde wingerd is lief en leed gedeeld,
koffie gedronken, gekibbeld ook, en hebben onze va en ons moe een massa werk
verzet. We waren er allemaal thuis en op ons gemak, want ze zagen ons graag,
daar twijfelden we niet aan. Er staan foto’s van ons allemaal op de schouw. Die
staat intussen behoorlijk vol.
Zelfs nu ons moeke én ons vake er niet meer zijn, ademt
alles in het huis nog steeds die vertrouwde warme sfeer. Het is wel een beetje
vreemd, alsof het in de muren en de meubels en spulletjes is gekropen. Maar dat
is het niet. Die warmte zit nog in elk van ons en in al die goeie herinneringen.
Die hebben we van hun gekregen. En dat gevoel gaat nooit meer weg.